Mihai Netea

“”Ik denk dat we het in het algemeen hebben over succes op persoonlijk niveau en succes op professioneel niveau. Om een succesvol persoon te zijn, heb je eigenlijk beide nodig: op persoonlijk niveau een mooi gezin, te zien dat alles goed gaat met de kinderen, want als dat niet goed gaat kan ik ook niet goed functioneren op professioneel niveau. Het persoonlijke deel helpt erg het professionele succes. Dat professionele succes betekent iets nuttigs doen, dus niet door het leven gaan alsof je er niet was geweest. Als je dokter bent, mensen beter maken, zo veel en zo goed als je kunt. Als je onderzoek doet, probeer je dingen te ontdekken die ons helpen om beter te begrijpen wat er om ons heen gebeurt en door het te begrijpen methodes te vinden om, in ons geval, de behandeling van patiënten te verbeteren. Dat is het ongeveer.””
Mihai Netea is als arts afgestudeerd aan Universiteit van Cluj. Vervolgens promoveerde hij aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, waar hij vandaag de dag arts, onderzoeker en hoogleraar is. In 2016 ontving hij de Spinoza Prijs, de meest prestigieuze prijzen in Nederland op het terrein van onderzoek. Hij ontving maar liefst 2,5 miljoen Euro ter ondersteuning van zijn onderzoeksprojecten. Naast zijn werk in Nederland, is Mihai Netea ook betrokken bij verschillende projecten in Roemenië, hij probeert bijvoorbeeld een Centrum voor Immunologie in Cluj op te zetten. Het hebben van succes betekent voor hem: “iets nuttigs doen, dus niet door het leven gaan alsof je er niet bent geweest.”

Hoe bent u in Nederland gekomen?

In 1990 was ik student en er kwam toen bij ons aan de universiteit (Geneeskunde en Farmaceutische Universiteit van Cluj) een beurs voor een cursus immunologie in Amsterdam. Samen met mijn medestudenten die ook mee wilden gaan, hebben we een soort toelatingsexamen afgelegd voor die beurzen. Ik kreeg één van de twee beurzen en een medestudente de andere en samen zijn we naar Amsterdam vertrokken. Het was het eerste contact met Nederland, zelfs de eerste keer buiten de landsgrenzen want tot die tijd had ik Roemenië niet verlaten.

Toen ik hier aankwam, heb ik de directeur ontmoet van de Interne Geneeskundefaculteit van de Radbouduniversiteit in Nijmegen en heb met hem gesproken. Ik vond het zeer interessant wat hij deed en ik vroeg hem of ik het jaar daarop kon komen als stagiaire om onderzoek te doen in zijn afdeling. In de maanden erna regelde hij zowaar een kleine beurs waarmee ik naar Nederland kon komen. En omdat alles in het eerste jaar goed ging, ben ik nog twee jaar in de zomer gekomen. Ik kwam steeds om een korte onderzoeksstage te doen bij hem in het laboratorium. Alles bij elkaar kende ik hem door onze samenwerking al drie jaar toen ik mijn studie afsloot.

Er was bij hem op de afdeling een doctoraatsplek vrijgekomen en hij vroeg mij of ik een doctoraat wilde komen doen. Zo ben ik gekomen om ook een doctoraat te doen. Een jaar later was mijn vrouw ook klaar met haar studie en kreeg zij hier ook een doctoraatsaanstelling. In de laatste twee jaar zeiden ze tegen ons: ‘Alles gaat heel goed, als jullie willen, kunnen jullie blijven om je te specialiseren, op voorwaarde dat jullie Nederlands leren’. Dat was geen probleem, we hebben de taal geleerd en daarna zijn we met de specialisatie begonnen, die hier voor interne geneeskunde zes jaar duurt. Dus alles bij elkaar zijn met het doctoraat en de klinische specialisatie tien jaar voorbijgegaan. In de tussentijd werden de kinderen geboren, gingen ze naar de kinderopvang, daarna naar school en daarna is het erg lastig om nog te verhuizen.

 

Hoe waren al die jaren?

In het begin waren het twee periodes van aanpassing. De eerste was toen we hier kwamen en onderzoek begonnen te doen. Ik kan niet zeggen dat het heel zwaar was, want wat we deden vonden we erg interessant. Het was heel mooi, we waren ook jong en hadden niet veel verplichtingen. We woonden eerst in een kamer en daarna in een kleine studio dus we hadden niet veel dingen nodig.

Met andere woorden, het begin was relatief makkelijk. En er werd natuurlijk op een ander niveau onderzoek gedaan, niet het klinische deel, want dat gebeurt ook goed in Roemenië, maar vooral in het onderzoeksdeel waar we geen enkele ervaring mee hadden, moesten we veel leren.

De tweede periode van aanpassing kwam toen we ons begonnen te specialiseren, toen we de taal moesten leren, wat toch een flinke mate van inzet vraagt. Je moet de taal zeer goed spreken, want je moet alle nuances begrijpen die de patiënt jou uitlegt. Bovendien is de verantwoordelijkheid veel groter, je doet niet meer alleen een experiment in het laboratorium, dat je nog een keer herhaalt als het niet goed gaat. Met patiënten moet je heel voorzichtig zijn, het is een ander systeem en ook een andere cultuur als je met patiënten werkt. Zelfs voor Nederlandse collega’s is het begin van een klinische specialisatie behoorlijk zwaar.

Ondertussen werden ook de kinderen geboren en die hadden ook aandacht nodig. Wij deden onze klinische specialisatie en we hadden geen familie uit Roemenië die ons kwam helpen, dus ik kan zeggen dat het zo’n twee, drie jaar interessant was.

 

U noemde het culturele verschil in de benadering van patiënten. Kunt u een voorbeeld noemen?

Waarschijnlijk is de situatie in Roemenië wel veranderd, maar toen wij in 1994 vertrokken, had de dokter de controle over de relatie tussen dokter en patiënt, in die zin dat de dokter zei wat er moest gebeuren en de patiënt zei niets. Dat leidde vaak tot een eenrichtingscommunicatie: de dokter zei wat er moest gebeuren, zonder tijd te nemen om naar de patiënt te luisteren, om er achter te komen wat de patiënt denkt, wil en voelt.

Hier is er een gelijkwaardige relatie tussen dokter en patiënt. De dokter geeft aan wat de mogelijkheden zijn, de patiënt zegt ook wat hij ervan denkt, hij kan kiezen, hij kan vragen waarom we het zo doen en niet op een andere manier.

Het zou goed zijn als we ook in Roemenië kunnen komen tot een meer gelijkwaardige relatie tussen dokter en patiënt. Dat zou goed zijn voor de patiënt, maar naar mijn mening ook voor de dokter, want wij kunnen de patiënten raad geven, maar om een ziekte te behandelen heb je uiteindelijk een team nodig dat bestaat uit dokter en patiënt en allebei moeten ze dezelfde kant op willen.

 

Hoe voelt u zich in de Nederlandse samenleving?

We voelen ons erg goed, anders zouden we niet zoveel jaar gebleven zijn. De samenleving is erg horizontaal (gebaseerd op samenwerking en gelijkwaardigheid, niet op hiërarchie), iets wat heel goed is. Het is een heel goed georganiseerd land. Er bestaat bureaucratie, maar veel minder dan in andere landen. We hebben ook naar de Verenigde Staten gereisd, we hebben gezien hoe het in Duitsland is en volgens mij is er in Nederland minder bureaucratie dan in andere landen. We hebben het wel over een noordelijk land en de familierelaties zijn vanuit bepaalde gezichtspunten niet zoals in Roemenië, ze zijn niet zo hecht.

 

Wat vind u niet fijn in Nederland?

Het weer. Maar daar kan niemand iets aan doen. Maar serieus, zo is het weer. Het klimaat heeft een grote invloed op je, op hoe je je voelt, hoe je overdag in je vel zit en ga zo maar door. Het is een belangrijk aspect, veel belangrijker dan ik in het begin had gedacht.

 

Vertelt u mij eens iets over het onderzoeksproject waar u aan werkt en dat de Spinozaprijs heeft gewonnen, de meest prestigieuze prijs die in Nederland voor onderzoek wordt toegekend – 2,5 miljoen euro -, geld wat gebruikt zal worden voor de voortgang van het onderzoek.

We hebben veel onderzoeksprojecten, maar het belangrijkste project is gericht op het vinden van nieuwe behandelingen voor ernstige infectieziektes en tegelijkertijd het verbeteren van de vaccinreactie.

Wij – ons team – hebben voor het eerst enkele nieuwe eigenschappen van witte bloedcellen beschreven. En we willen de functie van deze witte bloedcellen ten goede veranderen, om het immuunsysteem te versterken om te vechten tegen infecties. Het resultaat moet zijn het verbeteren van vaccins maar we hopen tegelijkertijd ook op immuuntherapie-behandelingen die bij ernstige infecties toegevoegd kunnen worden aan antibiotica.

 

Ik weet dat u ook betrokken bent bij een project voor de oprichting van een excellentiecentrum in Cluj voor medisch onderzoek.

Sinds meerdere jaren hebben we een zeer nauwe samenwerking met twee universiteiten in Roemenië: de Geneeskunde en Farmaceutische Universiteit van Cluj en de Geneeskunde Universiteit van Craiova. Met beide doorlopen we gemeenschappelijke projecten, waaronder Europese projecten. Ik heb het over de samenwerking tussen deze universiteiten en de Universiteit van Bonn en de Radboud Universiteit in Nederland.

Momenteel proberen we financiering te krijgen van de Europese Unie voor een immunologie instituut in Cluj. In dit proces zijn er twee stappen, we zijn door de eerste fase gekomen, we zijn samen met 29 andere projecten geselecteerd uit 200 projecten. We zijn nu in de fase van de haalbaarheidstoets. Dan volgt weer de presentatie van de projecten en uiteindelijk zullen er voor de financiering zes of zeven projecten uitgekozen worden. We verwachten de uitslag in mei 2019.

 

 

Wat betekent succes voor u?

Ik denk dat we het in het algemeen hebben over succes op persoonlijk niveau en succes op professioneel niveau. Om een succesvol persoon te zijn, heb je eigenlijk beide nodig: op persoonlijk niveau een mooi gezin, te zien dat alles goed gaat met de kinderen, want als dat niet goed gaat kan ik ook niet goed functioneren op professioneel niveau. Het persoonlijke deel helpt erg het professionele succes. Dat professionele succes betekent iets nuttigs doen, dus niet door het leven gaan alsof je er niet was geweest. Als je dokter bent, mensen beter maken, zo veel en zo goed als je kunt. Als je onderzoek doet, probeer je dingen te ontdekken die ons helpen om beter te begrijpen wat er om ons heen gebeurt en door het te begrijpen methodes te vinden om, in ons geval, de behandeling van patiënten te verbeteren. Dat is het ongeveer.

 

Hoe verhoudt u zich tot de Roemeense gemeenschap in Nederland?

De tijd is zo beperkt en er zijn zoveel dingen te doen dat ik er niet in slaag om zoveel contact te hebben als ik zou willen. We kennen veel Roemenen, we ontmoeten elkaar zo vaak als mogelijk is, maar de tijd is een belangrijke factor.

 

Mist u iets uit Roemenië?

Ik mis Cluj soms en ik mis mijn ouders en familie, maar ik voel me niet zo ingeperkt. Als ik wil, pak ik het vliegtuig in Eindhoven en ben ik in vijf uur thuis. Vijf uur alles bij elkaar gerekend, de tijd naar Eindhoven, de vlucht, de wachttijd daar dus om eerlijk te zijn is het heel makkelijk om thuis te komen. De afstanden zijn erg klein. Ik ga minstens vijf keer per jaar naar Roemenië.

 

Welke tip zou u geven aan een Roemeen die nu uit Roemenië zou willen vertrekken en naar Nederland zou verhuizen?

Denk goed na waarom je naar Nederland zou willen komen. Als je bijvoorbeeld een hele goede baan wordt aangeboden en je op professioneel gebied verder kunt komen in je carrière, lijkt me dat een heel goede reden. Ik denk dat je een heel duidelijk plan moet hebben. Als je alleen maar zegt: ‘Ik ga naar Nederland, want in Nederland is het beter’, lijkt het me niet het beste idee want je zou slechter kunnen eindigen dan in Roemenië.

 

 

Interview door Claudia Marcu

Vertaling door Daniël Schenkeveld

Portret foto: Cristian Călin –  www.cristiancalin.video

Facebook
Google+
Twitter
LinkedIn