Hoe ben je in Nederland terechtgekomen?
Dat is een heel lang verhaal.
In het begin wist ik niets over Nederland, behalve dan de ‘Hollandse smeerkaas’ (die naderhand helemaal niet Hollands bleek te zijn).
In 1992, toen ik tweedejaars student was, heb ik me ingeschreven voor een zomerstage in een restauratiekamp waar geen van mijn jaargenoten aan wilde deelnemen, in een Hongaars dorp in Transsylvanië. Het was de bedoeling dat de stage twee weken zou duren, maar uiteindelijk ben ik die zomer daar vijf weken gebleven, zo had ik het er naar mijn zin. Ik was de enige Roemeense daar, ik werkte aan de restauratie van een oude vesting samen met een groep jonge Hongaren uit dat dorp, een groep bouwkundestudenten uit Budapest en… een groep studenten uit Nederland. Dat was mijn eerste contact met Nederlanders.
Later heb ik tijdens mijn studietijd meermalen uitwisselingen van studenten tussen Roemenië en Nederland georganiseerd. Uit deze contacten is ergens de gedachte voortgekomen om na mijn afstuderen verder te gaan studeren in Nederland.
Ik heb een beurs aangevraagd bij verschillende instellingen in Roemenië en Nederland, echter zonder succes. Daarom heb ik uiteindelijk afgezien van dit plan. Omdat ik met een heel hoog cijfer was afgestudeerd, kreeg ik dadelijk na het afronden van mijn studie een aanbod om te gaan werken voor een architectenbureau in Boekarest – een bureau dat me een paar maanden later heeft uitgezonden naar Rusland om als architecte aan een heel bouwproject te gaan werken.
In Rusland heb ik een stad gebouwd, dat was professioneel gezien een buitengewone vormende ervaring. Ik heb daar een jaar gewerkt, in extreme omstandigheden: 17 uur per dag, zaterdag en zondag inbegrepen, 10 vrouwen te midden van 2500 mannen, zonder radio of televisie en met een hoop andere ontberingen en beperkingen.
Op een gegeven moment kreeg ik bericht van het secretariaat dat mijn ouders aan de telefoon waren, wat werkelijk heel uitzonderlijk was. Van hen kreeg ik toen te horen dat ik terug moest komen naar Boekarest omdat ik met ingang van januari 1997 een beurs had gekregen voor Nederland. Een paar van mijn Nederlandse vrienden hadden, zonder me dit te vertellen, een speciale beurs voor mij aangevraagd en ze hadden succes gehad. Dus ben ik dadelijk weggegaan uit Rusland om mijn vertrek naar Nederland voor te bereiden, want in die tijd was daar nog een visum voor nodig.
Hoe was het begin?
De beurs ging in vanaf januari en het telefoontje had ik gekregen in november. Voordat ik terug was uit Rusland en het visum had verkregen, waren meer dan twee maanden verstreken. Zo verscheen ik pas begin februari 1997 bij de opleiding in Zwolle, een maand nadat de beurs officieel was ingegaan. Ik ben me onmiddellijk gaan melden bij de school, waar ik, tot mijn verbijstering, enkele dingen te horen kreeg: niemand van de school was (nog) op de hoogte van mijn komst en de school was niet echt een postuniversitaire opleiding (het was een HBO, terwijl ik zes jaar universitaire studie achter de rug had). Het nam de nodige tijd in beslag voordat ik door had wat er aan de hand was. Ik ben de nodige keren met mijn hoofd tegen de muren gelopen en ben op veel dichte deuren gestuit, totdat ik uiteindelijk een beroep heb gedaan op de Nederlandse vrienden die ik in Roemenië had gemaakt om mij te hulp te komen. Ik zei bij mezelf dat er uiteindelijk hoe dan ook iets voor mij viel te leren, zelfs op een HBO, omdat het technisch niveauverschil tussen Roemenië en Nederland hoe dan ook behoorlijk groot was. Als ik maar de kans kreeg zoveel te leren als ik wilde. Ik ben op zoek gegaan naar een mentor en samen zijn we in audiëntie ontvangen door de directeur van de opleiding. Zo vernam ik, na enkele weken van verwarring, dat vanwege de gebrekkige interne communicatie binnen de school iedereen was vergeten dat ik toestemming had gekregen om daar een halfjaar te komen studeren… Toen dit misverstand eenmaal uit de weg was geruimd, heb ik samen met mijn mentor en de directeur een nieuw plan opgezet: een computerprogramma voor architecten bestuderen (één dag in de week), een studie maken van de verschillende manieren om de uiteenlopende types lagere scholen te bouwen in Nederland (ook één dag in de week) en de andere drie dagen van de week praktijkervaring opdoen – onbezoldigd en dus ook zonder de noodzaak een arbeidsvergunning aan te vragen – bij een architectenbureau.
Ik ben toen langsgegaan bij vrijwel alle architectenbureaus in Zwolle en nergens wilden ze me hebben. Uiteindelijk heb ik een uitgestoken hand gevonden in het laatste kantoor dat nog op mijn lijst stond. Zo ben ik stage gaan lopen bij een klein maar erg interessant architectenbureau. Zo is ook mijn eerste periode als ‘forens’ in Nederland begonnen, want ik reisde wekelijks op en neer tussen Zwolle en Rotterdam.
Na die beurs van zes maanden heb ik me ingeschreven bij een tweejarige postuniversitaire opleiding voor architecten, in Amsterdam… Ik kende nog bijna helemaal geen Nederlands, maar ik had toch de ambitie me in te schrijven bij deze opleiding, waar de colleges in het Nederlands werden gegeven. Om je te amuseren vertel ik je dat ik voor de eerste module op school, bouwwetgeving, studeerde met het woordenboek op tafel. In die tijd bestond er nog geen Google translate. Ik vertaalde woord voor woord, bladzijde na bladzijde en soms had ik geen flauw idee welk woord in de zin het gezegde was. Ik heb geboft dat het tentamen uit meerkeuzevragen bestond, dat is de enige verklaring voor het feit dat ik voor dat tentamen geslaagd ben, na slechts twee maanden studie.
Kortom, ik heb de nodige avonturen beleefd en in de 21 jaar sinds ik uit Roemenië ben weggegaan, ben ik 23 keer verhuisd.
Op een gegeven moment (in 2000) was ik, als gevolg van administratieve fouten – niet door mijn toedoen – genoodzaakt om terug te gaan naar Roemenië. Dat was een klap voor mij. Ik had het gevoel dat ik had gefaald, dat ‘ik was weggegaan’ en er niet in was geslaagd ‘weg te blijven’. Het viel me zwaar om de reacties te verdragen van mensen die ik op straat tegenkwam en die zeiden: ‘Het is je zeker niet gelukt om daar een man aan de haak te slaan!’ Ik legde hun uit dat ik niet om die reden naar Nederland was gegaan, maar veel mensen beschouwden me als een mislukkeling.
Toch leidden jouw wegen in 2003 weer naar Nederland. Hoe is dat zo gekomen?
Toen ik een jaar terug was in Roemenië, heeft een vriendin van mij in Nederland me uitgenodigd om tijdens de vakantie bij haar op bezoek te komen. Op de laatste dag van die vakantie heb ik kennis gemaakt met een Nederlandse jongeman. Het was liefde op het eerste gezicht. In juni 2003, nadat ik drie jaar als architect had gewerkt in Roemenië en in heel Europa, hebben mijn vriend en ik besloten om in Nederland te gaan samenwonen. Ik dacht dat ik overal zou kunnen werken en dat ik direct een baan zou vinden, aangezien ik een heel brede internationale ervaring had en inmiddels vloeiend Nederlands sprak.
In het eerst jaar sinds ik terug was in Nederland was het echter moeilijk om iets op het gebied van de architectuur te vinden, zodat ik van alles heb gedaan, inbegrepen huizen schoonmaken en werken als verkoopster in een (banket)bakkerij.
Tegelijkertijd zei ik tegen iedereen die ik ontmoette dat ik architecte was en op zoek was naar een baan. Op het moment dat ik de wanhoop nabij was, kreeg ik een baan bij een bureau voor architectuur en stadsontwikkeling in Amsterdam. Uiteindelijk werden dat drie moeilijke jaren, want ik moest opnieuw forenzen, aangezien ik toen in Den Haag woonde – en ik werkte weer veel en intensief. Ik hield van wat ik deed, maar tegelijkertijd voelde ik dat mijn werk als architecte me niet erg gelukkig maakte. Toen het contract afliep, voelde ik dat dit het moment was om een andere richting in te slaan.
Ik ben verhuisd naar een meditatiecentrum in Den Haag. De regel van dat centrum is dat de mensen die daar wonen dienen deel te nemen aan alles wat er in het desbetreffende centrum gebeurt, in ruil voor een lagere huur dan in een gewone woning. In de periode dat ik daar woonde, heb ik een nieuw ontwerp gemaakt voor het hele gebouw en heb ik het hele centrum gerestaureerd, samen met mijn medebewoners, met onze eigen handen. Een buitengewoon project voor mij, dat me een heel goed gevoel gaf. In dat jaar heb ik ook de kans gehad om meditatie te doceren en allerlei activiteiten te organiseren met de klanten van het centrum. Ik voelde me daar heel erg in mijn element en zo heb ik een nieuwe grote passie bij mijzelf ontdekt: werken met mensen. Toch wist ik nog niet precies wat ik wilde, dus ben ik nog een jaar verder gegaan op het pad van de architectuur, bij een welbekend architectenbureau in Rotterdam dat een internationale reputatie genoot.
Na twee maanden bij dit nieuwe bureau gewerkt te hebben, kreeg ik het voorstel om senior architect te worden. Na 6-7 maanden werd het me duidelijk dat ik niet in dat tempo kon en wilde doorgaan. Ik stelde mijn bazen voor om bij hen te blijven werken als gewoon architect, maar daar gingen ze niet mee akkoord. In augustus 2008, toen dit contract afliep, heb ik voor het laatst in de architectuur gewerkt. En in diezelfde maand augustus kwam ik tot de ontdekking dat ik zwanger was. Een kind dat een verrassing was, maar dat ik altijd gewenst heb.
Nadat ik was bevallen van Victor ben ik langdurig ernstig ziek geweest. Het was een moment waarop ik een verband begon te zien tussen de manier waarop we eten en ons lichaam en onszelf verzorgen – en gezondheid. Kort na Victors tweede verjaardag heb ik raw vegan food en smoothies en verse groene sappen ontdekt. Dankzij detox en deze manier van eten voelde ik me zo goed dat ik bij mezelf zei dat iedereen dient te weten wat raw living food voor het organisme kan betekenen. Korte tijd later ben ik me ook met verzorgingsproducten gaan bezighouden, want het leek me logisch dat alles wat we op ons lichaam aanbrengen even belangrijk is als wat we in ons lichaam stoppen (voedsel). Ik ben begonnen alles thuis te bereiden uit biologische producten en voor zover mogelijk raw vegan: zeep, crèmes, tandpasta, shampoo, alles. Later ben ik begonnen te werken met de zuiverste essentiële oliën op aarde. En ik ben ook begonnen mijn kunstwerken te verkopen, ik heb inmiddels een paar individuele tentoonstellingen gehad.
Shining Mama is ontstaan uit een combinatie van deze dingen die me na aan het hart gaan. Ik kan nu zeggen dat ik iedere dag doe wat ik leuk vind, waar ik van houd, wat me gelukkig maakt. De waarde van mijn leven wordt niet zozeer bepaald door hoeveel ik werk, maar door hoeveel vreugde het me bezorgt. Tegelijkertijd biedt Shining Mama mij de mogelijkheid om veel tijd met Victor door te brengen, iets wat we anders allebei heel erg zouden missen.
Hoe kijk je terug op al deze in Nederland doorgebrachte jaren?
Nederland is mij in meerdere opzichten op het lijf geschreven: menselijk, organisatorisch, logistiek, zelfs wat het klimaat betreft. Ik heb van niets in al die jaren spijt. Iedere stap die ik heb gezet was echt de volgende stap en geen enkele stap is zinloos geweest. Ik ben me er voortdurend van bewust geweest dat wat ik in het verleden heb gedaan (en vooral mijn ervaring in Roemenië) me helpt om het volgende moment en de toekomst vorm te geven; maar ook dat, als het volgende moment me niet aanstaat, dit iets is wat ik zelf heb gedaan, het is mijn eigen verantwoordelijkheid, ongeacht de omstandigheden om mij heen.
In Nederland heb ik de kans gekregen om mezelf te leren zijn, wat ik eigenlijk in Roemenië nooit echt ben geweest – of wat ik niet heb verkozen te zijn. Ik ga ervan uit dat iedere stap die we zetten een keuze is. Via Shining Mama probeer ik in feite mensen te leren dat keuzes maken de grondslag vormt van alle dingen, van het leven.
Wat betekende succes voor je toen je wegging uit Roemenië en wat betekent het nu?
Aanvankelijk was het idee van succes (ten onrechte) verbonden met mijn verblijf hier, met het ‘blijven’ in Nederland. Toen ik genoodzaakt was terug te keren naar Roemenië, bleef er niets over van dat eerste idee van succes. Succes betekende toen een succesvolle architecte zijn en genoeg geld hebben om te overleven. Eenmaal terug in Nederland betekende succes weer een goede baan – en hier integreren.
Nadat ik de architectuur had opgegeven, moest ik mezelf en het idee van succes in het leven opnieuw uitvinden. Ik besefte dat ik de architectuur als identiteit had gebruikt. Plotseling begon ik me af te vragen wie ik was bij ontbreken van die hoedanigheid, van dat soort succes. Ik heb toen iedere idee-fixe over succes ontleed die ik in mezelf heb kunnen ontdekken. Zo ben ik begonnen opzettelijk meerdere identiteiten ‘af te leggen’. Persoonlijk voel ik mij – en zo heb ik mij altijd gevoeld –een internationaal staatsburger; ik heb veel gereisd en ik voel me overal op mijn gemak. In feite voel ik mij in Nederland vaker thuis dan ik mij in Roemenië ooit heb gevoeld.
Het idee van succes houdt dus geen verband met mijn identiteit van Roemeense die ‘zich in Nederland weet te redden’, houdt geen verband met het feit dat ik wel of niet ‘vaderlandslievend’ ben of dat ik weet wat er met deze of gene politicus in Roemenië is gebeurd. Het houdt geen verband met ‘waar ik was en wat ik heb bereikt’.
Succes is nu iets dat op bewuste wijze verband houdt met mijzelf, ik ben ik en ik doe iedere dag wat ik graag doe. Succes houdt verband met hoeveel fijne tijd ik met mijn zoon doorbreng en hoe goed ik in mijn eigen ogen ben als moeder. Het houdt verband met hoe wij allebei zijn geïntegreerd in de samenleving hier, hoe prettig we ons voelen met ons leven en onze keuzes, waar we ook zijn. Het houdt verband met hoe bewust we ons leven leiden en hoeveel mensen ik kan helpen door en met Shining Mama.
Hoe sta je tegenover de Roemeense gemeenschap in Nederland?
Ik denk dat er meerdere soorten Roemenen in Nederland bestaan.
Er zijn degenen die nog heel sterk verbonden willen zijn en zijn met Roemenië en alles waar het ‘moederland’ voor staat, zij die weigeren hier te integreren, die voortdurend ‘heimwee’ hebben, die Nederland alleen ‘thuis’ noemen als ze zich verspreken. Zij die hier wonen vanwege het geld en zich laten leiden door Roemeense principes. In zekere zin begrijp ik hen wel, maar ik ben niet zo. Als je doelt op deze groep als de ‘Roemeense gemeenschap in Nederland’, dan behoor ik daar eigenlijk niet toe.
Tegelijkertijd zijn er ook mensen die min of meer zijn zoals ik, die een andere benadering hebben, die weten en voelen dat we allemaal wereldburgers zijn, ongeacht onze huidskleur, onze nationaliteit, die zien dat onze identiteit als mens de basis is, die zich ook en vooral hier in Nederland thuis voelen.
Als je dus doelt op de Roemeense gemeenschap van mensen die integreren, die hier ‘thuis’ willen zijn en die deel willen uitmaken van het economische en politieke leven van dit land, dan wel, dan maak ik deel uit van deze gemeenschap. Maar ik benadruk dat ik me internationaal staatsburger voel.
Wat voor advies zou je hebben voor een Roemeen die nu naar Nederland wil komen?
Ik zou iedere Roemeen die hier komt willen aanraden de taal te leren. Het valt me op dat dit een drempel is waar velen over struikelen. Ze komen naar Nederland en denken dat het hier het spreekwoordelijke luilekkerland is, maar als ze eenmaal hier zijn, vinden ze nergens werk vanwege de taal – soms kennen ze zelfs geen Engels!
Ten tweede moeten ze niet hiernaartoe komen met de gedachte dat in Nederland alles is zoals in Roemenië, ‘maar dan beter en beter betaald’. Hier bestaan andere regels, zowel geschreven als ongeschreven, inbegrepen hoe mensen zich over straat bewegen. Naar mijn mening moet je (willen) integreren. Integratie afwijzen is volgens mij de grootste fout. Hier komen en dan je eigen Roemeense kerkje [je eigen clubje] oprichten en dan over van alles en nog wat lopen te klagen, dat het te veel regent, dat het koud is, dat je moet fietsen, klagen over de belasting en over de Nederlanders, over de artsen of dat je geen vlees kunt krijgen voorsarmale enzovoort… met andere woorden: klagen over Nederlandse dingen in Nederland is voor mij iets ondenkbaars.
Interview door Claudia Marcu
vertaling door Jan Willem Bos
Portret foto: Cristian Călin – www.cristiancalin.video