Een leven als koorddanser – of: hoe het me is gelukt iets te bereiken in een nieuw land
Een pianiste met wie ik bevriend ben, kwam enkele jaren nadat ik in Amsterdam was neergestreken bij me op bezoek en stuurde me na afloop een geinige ansichtkaart met de volgende gedrukte tekst: Is there no end to your talents? Eronder had ze geschreven: ‘Wanneer ik aan jou denk, komt de gedachte bij me op dat we allemaal acrobaten zijn. Vooral jij! Jij moet zoveel en zo verschillende dingen tegelijk in de lucht houden…’ Wanneer ik opnieuw kijk naar die karikatuur van een acrobatische eenhoorn die aan het koorddansen is en zijn evenwicht bewaart met een parasol, besef ik dat dit beeld eigenlijk het beste de essentie van mijn nieuwe bestaan in Nederland weergeeft. En tegelijkertijd vraag ik me af, als ik alle successen en misstappen in de loop van de voorstelling bezie, of een minder stressvolle weg niet mogelijk zou zijn geweest… Maar ik laat de feiten voor zich spreken.
Ik aarzelde om in te gaan op het verzoek een interview te geven voor een verzameling levensgeschiedenissen onder de titel De weg naar het succes, omdat het verhaal van mijn leven me niet relevant lijkt voor de voorgestelde thematiek. Ik behoor tot een generatie die Roemenië illegaal heeft verlaten, niet gedreven door de gedachte aan materieel en professioneel succes in een technisch meer geavanceerd Westen, met een hoger levenspeil en de mogelijkheid om snel geld te verdienen. De Roemenen die in de jaren zeventig naar Nederland zijn gekomen behoorden tot verschillende categorieën: zij die legaal waren vertrokken om te studeren of voor een tijdelijke uitwisseling van ervaring, maar die aan het einde van hun verblijf ‘waren vergeten’ terug te keren naar huis, zij die trouwden met een westerling en naar het vaderland van hun partner zijn verhuisd, en de dissidenten, die het dictatoriale regime in de landen van het Oosten niet langer konden verdragen en bereid waren ieder offer te plegen om in vrijheid te kunnen leven. Wij, ik bedoel mijn man en ik, maakten deel uit van de derde categorie. Wij hadden allebei een goede situatie in Roemenië, zowel professioneel als materieel. En een gezin bestaande uit ons en twee kinderen, die nooit tegelijk met ons het land zouden kunnen verlaten. Het besluit om uit Roemenië te emigreren is genomen door mijn man, die strijdlustiger aangelegd is en onverdraagzamer tegenover de toentertijd bestaande methodes om mensen geestelijk te onderwerpen. Bovendien voelde hij zich beroepsmatig gefrustreerd omdat de mogelijkheden om zich te documenteren en onderzoek te doen veel beperkter waren in het Roemenië van de jaren zestig en zeventig, waar ieder contact met andere wetenschappers of collega’s in het buitenland dadelijk als verdacht en afkeurenswaard werd beschouwd. Ik wijs erop dat noch ik, noch Mihai Gavrilă ooit lid is geweest van de Roemeense Communistische Partij, wat – met name in zijn geval als hoogleraar en corresponderend lid van de Roemeense Academie van Wetenschappen – een prestatie op zich was!
Ik was afkomstig uit een kleinburgerlijke familie – mijn vader, Florian Şerbescu, was ingenieur; mijn moeder, Silvia Şerbescu, een beroemd concertpianiste en docente aan het Conservatorium van Boekarest. Hoewel mijn familie te lijden had gehad onder het communistische regime (mijn vader was tijdelijk zijn baan bij de Roemeense spoorwegen kwijtgeraakt, hij kreeg een lagere functie, werd aangehouden en mishandeld, ons huis werd genationaliseerd, we hadden familieleden die waren veroordeeld of door de Securitate werden vervolgd, we droegen het stigma van ‘uitbuiters’, een stigma dat het moeilijker maakte toegelaten te worden tot de universiteit en een baan te krijgen op het echte niveau van je beroepsvaardigheden) viel het besluit om Roemenië voorgoed te verlaten me zwaar. Ondanks mijn ‘ongezonde sociale afkomst’ was ik toegelaten tot de afdeling piano aan het Ciprian Porumbescu-conservatorium van Boekarest (waarschijnlijk ook dankzij het grote artistieke prestige van mijn moeder), waar ik met het Diploma van verdienste ben afgestudeerd. Later werd ik daar aangesteld als assistente en vervolgens als lector bij de afdeling piano. Naast mijn werk als pianodocente kwam voor mij het optreden als soliste op de eerste plaats. Ik was laureate van drie Nationale Concoursen voor Jonge Solisten in de jaren vijftig en had de mogelijkheid om recitals te geven of op te treden met een van de 15 symfonieorkesten orkesten die ons land toen rijk was. Vanaf 1966 kreeg ik ook de mogelijkheid om in het buitenland op te treden, aangezien inmiddels mijn eerste kind was geboren, dat als garantie in Roemenië achterbleef. Het verkrijgen van een paspoort om naar het buitenland te kunnen reizen was iedere keer een krachttoer.
Door deze buitenlandse reizen had ik niettemin een tamelijk goed idee gekregen over het leven in het Westen en was ik er al vroeg van doordrongen met welke nieuwe moeilijkheden we zouden worden geconfronteerd als we besloten definitief te verhuizen. Om die reden moesten er nog tien jaar verstrijken nadat ik in 1965 met Mihai was getrouwd voordat ik instemde met deze stap, die niet alleen moeilijk maar zelfs pijnlijk voor mij was (ik noem hier alleen de sancties waarin ik onderworpen zou worden als overloper: een veroordeling in Roemenië, dus de onmogelijkheid om ooit naar mijn vaderland te kunnen terugkeren, een definitief afscheid van mijn vader, van de rest van mijn familie en van alle vrienden die die niet langer met mij mochten communiceren, het verlies van al mijn bezittingen (in mijn geval: de ouderlijke woning in het centrum van Boekarest, vlak bij het Cişmigiu-park, drie vleugelpiano’s, een grote bibliotheek, waardevolle schilderijen, enz.) Bovendien waren er bepaalde faciliteiten waarvan ik wist dat het moeilijk of zelfs onmogelijk zou zijn die in het buitenland terug te krijgen, zoals mijn buitengewoon gunstige baan aan de Faculteit voor Muziek in Boekarest. Maar het neteligste probleem was het over laten komen van de twee kinderen die bij mijn vader in Roemenië waren achtergebleven. De Roemeense autoriteiten wilden hen niet laten gaan en hielde staande dat de ‘gezinshereniging’ waar wij voor knokten, ook zou kunnen plaatsvinden… in Roemenië!
En toch heb ik in januari 1975, toen ik in Stockholm mijn man weer ontmoette, die voor een jaar naar de Verenigde Staten was vertrokken, toegegeven aan zijn aandringen en hebben we besloten om allebei in het Westen te blijven. We zijn begonnen onze krachten te vergaren om de kinderen te laten overkomen en om een nieuw leven op te bouwen vanaf nul. De effectieve start was een jaarcontract bij het FOM in Amsterdam, het welbekende Instituut voor Kernfysica, waar Mihai vanaf het najaar aan de slag kon. Tot die tijd moesten we echter in twee andere landen verblijven, Zweden en Noorwegen, waar Mihai nog tijdelijke aanstellingen kreeg aangeboden zodat we konden overleven. In Stockholm waren de woonomstandigheden in het begin heel erg precair: wij woonden in de museumwoning Strindberg in de beroemde Blauwe Toren (Blâ Tornet), bij Gita, een broodmagere Zweedse met een abstracte aanleg voor vrijgevigheid. Het meest nijpende gebrek was het ontbreken van een piano, vooral omdat ik april een concert zou geven in Parijs met het Orchestre des Concerts Lamoureux in het Théatre des Champs-Elysées. Ik rende van hot naar her om ergens, waar ik maar kon, een paar uurtjes te kunnen studeren. Hoe vaak heb ik wel niet betreurd dat ik geen gemakkelijk te vervoeren instrument bespeelde waar ik op kon oefenen wanneer ik maar wilde!
In Noorwegen, in de stad Trondheim, niet ver van de poolcirkel, stuitten we op een ander probleem: in onze slaapkamer was geen centrale verwarming en ook geen kachel! De huisbaas toonde zich stomverbaasd bij het horen van mijn vraag over verwarming: ‘Hoezo, waarom heeft u in de slaapkamer een kachel nodig, u slaapt toch onder het dekbed!’
Hoe was het begin in Nederland?
Nadat we in september 1975 in Amsterdam waren gearriveerd, begonnen we ons leven stapje voor stapje weer op de rails te krijgen. Het Instituut stelde ons een huurappartement in een flat in Amsterdam-Noord ter beschikking, op elf hoog. Ik huurde een Yamaha-muurpiano bij de pianowinkel in het centrum, zodat ik niet meer iedereen hoefde te vragen me een paar uur piano te laten studeren. Na een jaar moesten we echter weer verhuizen en toen troffen we helaas geen buren die verdraagzaam stonden tegenover mijn repeteren… Er werd geklaagd, aangebeld, met de bezemsteel op de vloer gebeukt. Ik dacht met weemoed terug aan de huurders met wie we het huis in Boekarest deelden, die nooit klaagden, zelfs niet als ik op een nachtelijk uur nog achter de piano zat…
Het gruwelijkste was de strijd om de kinderen terug te krijgen, een strijd die pas na twee jaar was gestreden en die veel commotie en mislukte pogingen met zich mee had gebracht. Wat uiteindelijk de doorslag heeft gegeven, was een petitie, opgesteld door een Amerikaanse collega van mijn man en gericht aan de Ambassade van Roemenië in Washington, ondertekend door 60 docenten van verschillende Amerikaanse colleges en door drie senatoren. Deze petitie leidde ertoe dat de Roemeense autoriteiten dadelijk toestemming gaven voor de ‘hereniging van de familie Gavrilă’ in Nederland, aangezien Roemenië op dat moment heel gevoelig was voor het onderhouden van goede betrekkingen met de Verenigde Staten en het bewaren van de status van ‘most favored nation’. Samen met de kinderen heeft mijn vader toen ook voorgoed Roemenië verlaten. Intussen was het mij gelukt om een aanstelling te krijgen als docente aan het Brabants Conservatorium in Tilburg. Het was moeilijk om daar door mijn collega’s geaccepteerd te worden. ‘We hebben al een buitenlander die tot het docentencorps behoort’ (namelijk de componist Alexandru Hrisanide), ‘waarom zouden we nog een buitenlandse in dienst nemen?’ protesteerde een van hen. Er waren heel veel belangstellenden voor die baan, waarvoor een vacature bestond. Ik was de enige die werd gevraagd om een lang en moeilijk programma te spelen ten overstaan van de sollicitatiecommissie. Ik wist zeker dat het allemaal slechts voor de vorm was, want in de muziekwereld zijn allerlei bizarre houdingen en vijandig gekonkel mogelijk. Maar mijn Mefistowals van Liszt heeft hen overtuigd en ik heb de baan gekregen.
Na de komst van de kinderen hebben we allerlei beslissingen moeten nemen over de school die ze zouden gaan bezoeken, en het was ook vanzelfsprekend dat de kinderen het muziekonderwijs waarmee ze in Roemenië waren begonnen zouden voortzetten. Toen ze de leeftijd hadden bereikt dat ze gingen studeren, hoefden wij geen besluiten meer voor hen te nemen, ze hebben hun eigen keuzes gemaakt: allebei hebben ze computerwetenschappen gekozen, terwijl de muziek bij hen louter een hobby is gebleven.
(foto: familie Gavrila in 1990)
Het was onvermijdelijk dat bij deze ophoping van bezigheden en activiteiten er al gauw momenten van neerslachtigheid optraden: het viel me zwaar dat ik niet genoeg tijd overhield om piano te studeren. Er was een reddend idee nodig om te voorkomen dat ik beroepsmatig gezien door de grond zou zakken, want mijn beroep bestond voor mij niet alleen uit het geven van pianolessen in Tilburg, het was mijn carrière als concertpianiste, een status die ik had op het moment van mijn vertrek uit Roemenië. Dat idee kwam in het allereerste jaar, toen 1975 door de Verenigde Naties werd uitgeroepen tot Internationaal Jaar van de Vrouw. Op dat moment bevatte mijn repertoire al enkele pianostukken die waren geschreven door vrouwelijke componisten, maar ik had nog totaal geen inzicht in de complexiteit van dit gebied, in het gegeven dat het niet zo was dat vrouwen pas in de twintigste eeuw waren begonnen muziek te componeren, zoals ik meende, maar dat dit al honderden jaren geleden zo was. Tijdens mijn zoektocht naar nieuwe thema’s waar de organisatoren van muzikale evenementen belangstelling voor zouden kunnen hebben, heb ik, eerst in Zweden in het kader van het aan de vrouw gewijde jaar, recitals voorgesteld met muziek van vrouwelijke componisten! Het voorstel werd aanvaard en zo ben ik begonnen het hele land af te reizen met het programma Kvinnor – Vrouwen. Dat was nog maar het begin, de prille sneeuwbal die verder is gerold en in kracht en omvang is toegenomen.
Mijn afzonderlijke in Zweden aangevangen initiatief heb ik in Nederland doorgezet, en enkele jaren later ben ik ook in contact gekomen met andere personen die hetzelfde doel nastreefden: het ontdekken en herwaarderen van door vrouwen gecomponeerde muziek. Zo ben ik lid geworden van de verenigingen ‘Frau und Musik’ in Duitsland en ‘Vrouw en Muziek’ in Nederland, verenigingen die in hun archieven de werken verzamelden van vrouwelijke componisten en de kennis en verspreiding ervan bevorderden door middel van publicaties en concerten. Aldus is in 1980 het Eerste Wereldfestival van de Muziek van Vrouwelijke Componisten georganiseerd in Bonn-Keulen in Duitsland, waarop mij het sologedeelte is toevertrouwd van het Pianoconcert dat Clara Schumann heeft gecomponeerd toen ze nog maar 15 jaar oud was. Bij die gelegenheid is er ook in Keulen een vrouwenorkest gevormd – het Clara Schumann-orkest – waar ik dikwijls ben uitgenodigd om te spelen. Ik heb veel lezingen gehouden over vrouwelijke componisten van vroeger en nu, ik heb in verschillende landen radio-opnames gemaakt, ik heb recitals met uitleg verzorgd, de zogenaamde concertlezingen, ik heb artikelen gepubliceerd, ik heb boeken met pianomuziek van vrouwelijke componisten bezorgd, ik heb zes cd’s met hun werken voor piano gemaakt, ik heb deelgenomen aan internationale colloquia en symposia, kortom: ik heb me met hart en ziel gewijd aan deze zaak. Misschien heeft mijn spirituele toewijding aan een zaak die voor mij belangrijker was dan mijn eigen succes of voordeel me geholpen om mijn hoofd boven water te houden, om niet te verzinken in de bergen onvermijdelijke beslommeringen of voorkomende ongemakken, die niemand bespaard blijven. In feite is dit de uitlaatklep geweest die me heeft geholpen een doel, een roeping, een rechtvaardiging van mijn bestaan te vinden. Ik bekijk de karikatuur met de koorddansende eenhoorn weer en besef dat de thematiek van de vrouwelijke componisten in mijn geval de ‘parasol’ is geweest die mij heeft geholpen mijn geestelijk evenwicht te bewaren te midden van de avonturen en risico’s van mijn wandeling op het slappe koord.
Hoe kijkt u nu terug op al die jaren?
Als ik terugkijk op de meer dan 40 jaar die zijn verstreken sinds mijn komst naar Nederland, maken verwondering en een zekere vertedering zich van mij meester. Ik begrijp bijna niet hoe het me is gelukt om zoveel ballen die tegelijkertijd door de lucht vlogen omhoog te houden, iemand als ik die geen greintje ervaring had in het huishouden in Roemenië. Waarschijnlijk is het vak van goochelaar ook iets dat je leert als de noodzaak dat vereist.
Wat betekent het idee van succes voor u?
Succes was voor mij altijd een gevolg en niet een doel op zich! Ik hield ervan de dingen goed aan te pakken en heb altijd mijn best gedaan om, met het geduld van een ambachtsman, het beste eindproduct tot stand te brengen dat in mijn vermogen lag. Soms is het voorgekomen dat dit resultaat ook de waardering van anderen kreeg, dat ik ‘succes’ had, maar dat was slechts een gevolg, niet de drijfveer achter mijn activiteit. Kwaliteit wordt niet afgemeten aan succes, maar kan tot succes leiden, daar gaat het mij om.
Maar laten we proberen te definiëren wat er normaal gesproken onder succes wordt verstaan. Ik denk dat over het algemeen gaat om een prestatie die de waardering van anderen geniet en die je materieel voordeel of een hogere, prestigieuze maatschappelijke status heeft opgeleverd, of al deze dingen tegelijk. Voor mij heeft het woord succes ook een zekere bijna negatieve bijklank: de rol van het toeval, dat je heeft geholpen het winnende lot te trekken dankzij welke je de positie hebt bereikt waarin je wordt bewonderd en benijd door de mensen om je heen. Hoe dan ook heeft het woord in Nederland vaak een andere betekenis, het kan ook worden toegepast op kleine, onbeduidende activiteiten, en een succeswens wordt verbazingwekkend vaak gebruikt. Zo kan bijvoorbeeld dat als iemand zegt ‘Ik ga de tafel afruimen’, iemand hem ‘Succes!’ wenst; en dat zonder enige spot.
Hoe voelt u zich in de samenleving waarin u leeft?
Op de vraag of ik me volledig geïntegreerd voel in de Nederlandse maatschappij, kan mijn antwoord noch ja, noch nee luiden, maar is een genuanceerder antwoord vereist. We moeten niet vergeten dat de handicap die alle immigranten in een nieuw vaderland hebben in de eerste plaats de taal is. Zelfs wanneer we ‘ons redden’, kan onze buitenlandse tongval en ons onvermogen om bepaalde ideeën wat subtieler onder woorden te brengen ons een complex bezorgen, vooral bij degenen die belang hechten aan een correcte en expressieve manier van praten. Het is ook goed om te beseffen dat wij allochtonen over het algemeen ongenodigd naar Nederland zijn gekomen, dus wij moeten ons voegen naar de regels die onze gastheren en gastvrouwen hebben ingesteld: onze voeten vegen wanneer we hun huis binnengaan of zelfs onze schoenen buiten laten staan en op kousenvoeten naar binnen gaan. We zullen zelfs merken dat er in zekere opzichten, in onze sociale betrekkingen met de autochtone bevolking, bepaalde wetten gelden die iets afwijken van die welke we in Roemenië gewend waren. Er verschijnen nieuwe ‘codes’ die we zo snel mogelijk dienen te ontcijferen en respecteren, want niet alle dingen worden altijd openlijk gezegd. Onze problemen zijn de problemen van iedere minderheid in een land met een andere meerderheidsbevolking: we zijn welkom voor bepaalde bezigheden en banen waar de plaatselijke bevolking geen belangstelling voor heeft, maar niemand zit bepaald op ons te wachten als chefs of als rivalen in prestigieuze beroepen.
Ik denk dat sommige van de Nederlandse deugden als discipline, punctualiteit en strakke planning (de beroemde ‘afspraak’ waar absoluut niet van kan worden afgeweken!) eigenschappen zijn die wij Roemenen niet al te zeer koesteren. De Roemeen blinkt uit in spontaneïteit en improvisatie, hij is een woordvirtuoos, maar let op: met die talenten moet voorzichtig worden omgegaan zodat ze niet worden aangezien voor sluwheid en een gebrek aan ernst. Eveneens, hoewel de meeste Nederlanders nu ongelovig zijn, maakt een lange calvinistische traditie dat ze zich hoeden voor complimenten of loftuitingen. Dus je hoeft niet te verwachten dat je na een bijzondere prestatie een woord van waardering te horen krijgt. Wees er daarentegen wel op voorbereid om dikwijls onaangename commentaren te krijgen als ‘wat zie er vandaag beroerd uit…’, zelfs wanneer je toevallig iemand tegen het lijf loop op de gangen van het instituut en je niemand om zijn of haar mening hebt gevraagd. Het is belangrijk te weten dat dit soort uitingen geen tekenen zijn van persoonlijke antipathie, maar alleen een angst dat je buiten je schoenen gaat lopen en een te hoge pet van jezelf op hebt. Een onbeduidend belangeloos vriendelijk gebaar, zoals wanneer je iemand in de kantine een kopje koffie aanbiedt, kan met veel argwaan worden bezien. Als hij zijn koffie op heeft, zal een Nederlander op zijn beurt jou meteen koffie aanbieden, zodat hij je niets verschuldigd is.
Daarentegen moeten we erkennen dat de ontmoeting tussen twee culturen ook een verrijking kan en moet opleveren, als we ons een beetje inspannen. Voor mij is de grootste spirituele winst die ik heb behaald in mijn nieuwe vaderland, dat ik beter heb leren relativeren, dat ik niet langer een duidelijke scheidslijn aanbreng tussen goed en slecht bij het beoordelen van waarden of van de geschiedenis. Er bestaat geen verlies zonder winst en evenmin andersom. Daarvoor heb ik mijn voordeel gedaan met de Nederlandse opvattingen over tolerantie. Andere kwaliteiten, die van begin af aan opvallen, maar die in de loop van de tijd steeds meer hun waarde tonen, zijn welgemanierd geduld en opgewektheid in ongunstige omstandigheden. De Nederlands zijn bereid om zonder protest in de rij te wachten, zelfs als de persoon aan de kop van de rij eindeloos blijft doorpraten met de ambtenaar achter het loket. En wanneer ze de trein hebben gemist, vermaken ze zich daarover in plaats van kwaad te worden en te schelden. We hebben nog een hele weg te gaan voordat we hen inhalen.
Welk advies heeft u voor een Roemeen die nu zijn land wil verlaten en naar Nederland wil komen?
Wij allen die in een vreemd land zijn gekomen, ver van onze familie en vrienden in ons geboorteland, voelen ons aanvankelijk onthand. Er moeten heel wat jaren voorbijgaan voordat sommigen van ons normaal of althans gedeeltelijk kunnen integreren in de nieuwe maatschappij, vooral als ze hun jeugdjaren al achter zich hebben liggen. Ik zou zelfs durven beweren dat voor hen die de leeftijd van 45-50 gepasseerd zijn, het een groot risico met zich meebrengt om zich in het Westen te vestigen, een risico dat het waarschijnlijk niet waard is, behalve als ze kinderen hebben en in de eerste plaats aan hun toekomst denken.
Maar een algemeen advies valt niet te geven, er zijn immers verschillende categorieën van immigranten, van ongeschoolde arbeiders, die als dagloners of in de landbouw werken, tot hooggeschoolden die uiteraard naar topfuncties streven. De oprichting van de Stichting ‘Roemenen voor Roemenen’ is een grote stap, want deze stichting vormt een belangrijk aanspreekpunt voor nieuwkomers. Hier kunnen ze landgenoten ontmoeten, ze kunnen gemeenschappelijke problemen bespreken en kunnen soms nuttig advies krijgen, afhankelijk van de categorie waartoe ze behoren.
Toch zou ik mijn verhaal willen afsluiten met een laatste raadgeving: luister niet naar het advies van ouders, want hun ervaring zal zelden van nut zijn! Alleen je persoonlijke ervaring, die je opdoet nadat je vele malen je hoofd hebt gestoten, kan je echt helpen. Optimisme en vertrouwen in de goede afloop zullen ze meer helpen dan alle adviezen. Zoals Robert Schumann zei: ‘Zonder enthousiasme kan men niets bereiken in de kunst.’ En ik denk dat dit voor ieder vakgebied geldt.
(foto: Liana Serbescu met pianist Radu Lupu)
interview door Claudia Marcu en Alexandru Iosup
Portret foto: Cristian Călin – www.cristiancalin.video
vertaling door Jan Willem Bos